Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Pandhuiswet 1910

 

Artikel 45
1
De opbrengst van de ingevolge art. 44 verkochte panden en hetgeen overeenkomstig het bepaalde in art. 20 letter e door den rechthebbende kan worden opgevorderd ter zake van panden, die vóór de intrekking van de toelating zijn verkocht, wordt gestort in de kas van den gemeente-ontvanger. Die bedragen en de storting worden door Burgemeester en Wethouders onverwijld ter openbare kennis gebracht en afgekondigd in een of meer nieuwsbladen van de gemeente of, bij gebreke daarvan, in een of meer nieuwsbladen van naburige gemeenten.
2
Uit die gelden wordt, indien een daartoe strekkend verzoek binnen zes maanden na voormelde afkondiging wordt gedaan, aan de houders van pandbewijzen uitgekeerd hetgeen de opbrengst van het pand meer bedraagt dan de beleensom en hetgeen ter zake van de beleening verschuldigd is. Indien evenwel hetgeen in de kas van den gemeente-ontvanger wordt gestort terzake van panden, die vóór de intrekking van de toelating zijn verkocht, niet toereikend is om aan de rechthebbenden het hun toekomende uit te keeren, wordt het beschikbare bedrag naar evenredigheid van ieders vordering onder hen verdeeld.
3
Uit hetgeen daarna overblijft worden de door Burgemeester en Wethouders bij de uitvoering van de artt. 42 en 44 gemaakte kosten vergoed; het overige blijft gedurende een jaar na den verkoop der panden ter beschikking van hem, die de bank van leening gehouden heeft, of, indien deze overleden is, van zijne erfgenamen of rechtverkrijgenden, en vervalt, indien het door dezen niet binnen dien termijn is opgevorderd, aan de gemeente.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •